페이지 이미지
PDF
ePub

loopen schade te repareeren, om van de meerdere onkosten niet eens te spreken

Het onderscheid tusschen een theoretische cycloon en een zooals die zich in de werkelijkheid voordoet, blijkt het best, wanneer men de positie van het schip c in fig. 8 beschouwt. Haar gezagvoerder vindt aldaar bij dalenden barometer een krachtigen N.O.wind. Indien hij, afgaande op de onjuiste voorstelling zooals die in vele werken gegeven wordt, besluit dat hij zich bevindt in den toestand van het schip c van fig. 11 en dus aanneemt ten Z.O. van het centrum geplaatst te zijn, met een mooie gelegenheid om zijn t'huisreis te bespoedigen, dan zal hij, zooals uit fig. 8 blijkt, recht in den vortex van de cycloon loopen.

Mededeelingen over orkanen in andere streken, welke de regels van Meldrum voor Mauritius bevestigen.

Ten einde na te gaan of de regels van Meldrum ook voor andere orkaanstreken van toepassing zijn, heeft de heer Abercromby niet alleen inzage genomen van al hetgeen uit officieele bronnen te putten valt, maar heeft hij bovendien te Manilla, Calcutta, Hongkong en in Japan persoonlijk een onderzoek ingesteld.

Wat de Chineesche Zee betreft, hiervan deelt Mr. Knipping van Tokeyo, het volgende mede (Mittheilungen der Deutschen Gesellschaft für Natur- und Volkerkunde Ostasiens):

De voorste helft van een typhoon is de gevaarlijkste, dus niet de gevaarlijke halve cirkel, zooals men dien gewoonlijk aangeeft. De gevaarlijkste kwart cirkel is wederom die, welke ter wêerszijden even ver, d. i. dus vier streken, van de baan ligt. Waarnemingen, aan de voor- en achterzijden van typhoons gedaan, gaven de volgende resultaten: Uit 69 observatiën, in het gevaarlijke octant aan de voorzijde gedaan, bleek dat bij 50 % der waarnemingen een uitbuiging (d. i. van het centrum af) van de windrichting plaats vond, zoodat dus, rekenende met den rug naar den wind toe gekeerd te staan, de hoek tusschen windrichting en peiling van het centrum stomp was. Bij 30 % was deze hoek recht, en bij 20 % slechts was de windrichting inbuigend en de hoek dus scherp.

Uit 71 observatiën gedaan in het octant, dat zich aan de

achterzijde evenver ter weerszijden van de baan uitstrekt, werd gevonden bij 97 % een inbuigen van de windrichting (tot gemiddeld bedrag van 5 à 6 streken). In 17 gevallen of 24 % bedroeg die inbuiging 8 streken, zoodat de wind recht naar het centrum toe voerde.

Mr. Knipping merkt hierbij op dat de samenstellers der oude cirkeltheorie wel wisten, dat door de peiling van het centrum op 8 streken te stellen, zij slechts een gemiddelde waarde aangaven, doch dat men meende, dat het verschil gering genoeg was om verwaarloosd te mogen worden, terwijl wij nu weten, dat zelfs voor een punt, gelegen op de baan recht aan de voorzijde, het kan voorkomen dat de hoek tusschen baanrichting en windrichting slechts 4 streken groot is.

Even als door Meldrum wordt dus ook hier weinig inbuiging van den wind aan de voorzijde, daarentegen zeer veel inbuiging aan de achterzijde gevonden.

Hiertegenover staat hetgeen Dr. D. W. Doberck, van Hongkong, in zijn „Law of Storms in the Eastern Seas" mededeelt over het inbuigen van den wind: „De hoek, tusschen de wind„richting en de lijn van den waarnemer naar het centrum der ,,typhoon getrokken, is gemiddeld tusschen 10° en 25° breedte, „aan de voorzijde 43° en aan de achterzijde 53°; tusschen 30° „en 35o breedte, aan de voorzijde 65o en aan de achterijde 85° en tusschen 10o en 35° (?) breedte is de hoek aan de voorzijde „ongeveer 49° en aan de achterzijde 62°" 1).

[ocr errors]

De heer Doberck komt ook tot de gevolgtrekking, dat er geen enkele reden bestaat om aan te nemen, dat in de nabijheid van het centrum de wind in cirkels daarom heen beweegt. Hij geeft op, dat gemiddeld aangenomen mag worden, dat de inbuiging 3 streken bedraagt, terwijl die op lagere breedten 4 op hoogere 1 kan zijn.

[ocr errors]

Over de cyclonen in de golf van Bengalen zegt de heer Willson. Vóór het ontstaan van een cycloon en gedurende haar nadering (er is hier sprake van de maanden October en „November wanneer de N.O.mousson waait) zijn N.O.winden

1) De schrijver merkt hierbij op dat uit de cijfers van den heer Doberck zou volgen dat de inbuiging aan de achterzijde minder is dan aan de voorzijde, dat echter de opgaven tusschen 10° en 35° breedte, bepaald foutief zijn (are manifestly in error).

[ocr errors]
[ocr errors]

„de overheerschende over een gebied, dat zich ten Noorden van de cycloon over verscheidene graden lengte uitstrekt, en schijnt geen noemenswaardige neiging van den wind te bestaan om rond te gaan vóór dat de cycloon na ophanden is. Het is voor den zeeman van belang om hierop de aandacht te vestigen, „want de algemeen aangenomen regel, om de peiling van het centrum acht streken van de windrichting te rekenen ondergaat hierdoor een wijziging." Uit deze aanhaling blijkt dus, dat de N.O.mousson zich ten opzichte van de cycloon op dezelfde wijze gedraagt als de Z.O passaat, en dat ook een gordel van sterk aanwakkerenden N.O.wind (hier echter be-N. de cycloon) voorkomt. De N.O.-mousson is evenwel veel minder hevig dan de Z.O.-passaat in den Z.-Indischen Oceaan.

[ocr errors]

"

Over West-Indische orkanen zijn, zooals de schrijver ons mededeelt, veel minder gegevens aanwezig dan men zou kunnen verwachten. De heer Abercromby geeft echter als zijn meening te kennen dat ook hier bij sterk toenemende N.O.passaat en dalenden barometer, het steeds gevaarlijk zal zijn om door te loopen, er echter aan toevoegende, dat hij van het bestaan van een gordel van sterk aanwakkerenden passaat ten Noorden van cyclonen in deze streken geen melding vindt gemaakt.

Wat het inbuigen van den wind betreft, heeft Padre Vinez van Havanna gevonden, dat dit aan de voorzijde der cyclonen in geringe mate, aan de achterzijde daarentegen in hooge mate plaats vindt.

De hierboven vermelde onderzoekingen over de ovale gedaante van cyclonen, hun verhouding tot den heerschenden passaat, en de meerdere of mindere mate van inbuiging van den wind, zijn alle als een gevolg te beschouwen van de door Meldrum gegeven regels voor den Z.-Indischen Oceaan. De schrijver zet nu echter zijn navorschingen over den aard van cyclonen voort, ten einde te trachten nog meer aanwijzingen voor het manoeuvreeren van schepen te vinden.

Over hetgeen af te leiden valt uit den vorm en de

beweging der wolken.

Daar uit het voorgaande duidelijk blijkt dat de stand van den barometer en de windrichting geen voldoende aanwijzing geven om de ligging van den vortex te bepalen, zal nu onderzocht

worden wat vorm en richting der wolken ons dienaangaande leeren kunnen.

Als algemeene wet is gevonden dat, wanneer men met den rug naar den wind gekeerd staat, de richting van de luchtstroomen, welke elkander successievelijk in hooger gelegen gedeelten van den dampkring opvolgen, steeds meer en meer van binnen naar buiten valt (dus op het Zuidelijk Halfrond van rechts naar links). Wanneer dus de wind, aan de oppervlakte waargenomen, inbuigt naar het centrum toe en gericht is onder een helling op de isobaren, dan zullen de hooger gelegen luchtstroomen meer evenwijdig aan de isobaren loopen en dus gericht zijn volgens raaklijnen, of loodrecht op de peiling van het centrum. Betreffende dit punt zijn weinig of geen waarnemingen in den Indischen Oceaan; in andere orkaanstreken is echter de questie besproken.

"

Vinez in Havanna zegt: (Apuntos Relativos a los Huricanes de los Antillas p. 243), „De benedenstroomen zijn over het „algemeen convergent en vormen met de richting van het cen„trum een veranderlijken hoek, die bijna altijd kleiner is dan ,8 streken, wanneer men rekent met den rug naar den wind ,,toe te staan, Men kan dien tengevolge de wet der stormen „niet in al haar eenvoudigheid toepassen, zonder kans te loopen zich deerlijk te misrekenen. Wij kunnen hierbij tevens op„merken dat het convergeeren der winden gewoonlijk veel „sterker is aan de achterzijde dan aan de voorzijde van den „storm, waar het soms niet wordt waargenomen. Hieruit volgt

„dus deze regel: Met den rug naar den wind toestaande ligt de „vortex aan de linkerzijde een weinig naar voren. Keert men "echter den rug naar de richting waaruit de nimbus komen en „ook de hevige windvlagen in de buien, dan ligt de vortex nagenoeg juist rechhoekig op die richting aan de linkerzijde."

Dat de windrichting in hevige buien nagenoeg samenvalt met die waarin de lagere wolken zich bewegen, is een verschijnsel dat ook steeds in Groot-Britanie werd opgemerkt.

[ocr errors]

Dr. Doberck te Hongkong zegt in zijn „Law of storms etc." Zeer lage wolken bewegen in een typhoon met den wind mede; „doch wanneer de wolken hooger zijn, merkt men dikwijls op dat zij zich in een andere richting bewegen, en dan kan de volgende regel van toepassing zijn: Indien men recht vóór

„het centrum, met den rug naar het punt gekeerd staat waar de wolken van daan komen, zal het centrum gelegen zijn ter „linkerzijde, 1 à 2 streken naar voren toe; indien men recht achter het centrum geplaatst is, op dezelfde wijze ten opzichte van de richting der wolken, dan kan het centrum gezocht worden een paar streken ter linkerzijde van de richting waar naar toe kijkt." Dit is dus zooveel gezegd als dat de richting van de wolken minder naar den vortex toebuigt, dan de wind aan de oppervlakte. 1)

"

[ocr errors]

"

men

Het groote bezwaar dat de schrijver tegen de toepassing, meer dan bij benadering, van dezen regel heeft is de moeilijkheid om de hoogte der wolken te schatten. De richting van de bovenstroomen verandert meer of minder snel, wanneer wij bij een regelmatig stelsel naar boven stijgen, en het inbuigen, parallelloopen of uitbuigen hangt geheel van de hoogte der wolken af. Toch gelooft de heer Abercromby dat de regel eenige waarde heeft, daar hooge wolken zelden in de kern van een orkaan gezien worden, hehalve in het centrale gebied van stilte.

Tot zooverre wat de beweging der wolken betreft. Hun vormen, en hoofdzakelijk de ligging van de plaats waar zij het dichtste zijn, verschaffen ons echter een goed hulpmiddel om de richting van den vortex te bepalen. Er bestaat bij sommige meteorologen een neiging om te veel af te gaan op aanwijzingen van instrumenten en het waarnemen van het voorkomen van den hemel met het bloote oog te beschouwen als alleen goed te zijn voor landlieden of onwetende zeelui. Niet alzoo de heer Abercromby; hij heeft de overtuiging dat veel geleerd kan worden van de wolken, hetgeen men niet met instrumenten kan waarnemen en dat, indien het zal blijken mogelijk te zijn om de regels voor het manoeuvreeren in orkanen te verbeteren, dit zal moeten geschieden door observatiën van de wolken.

Vinez zegt: „Zoodra als de hoogere hemelstreken bedekt „beginnen te worden, bemerkt men dat het cirrusfloers een grootere dichtheid vertoont in een bepaalde richting van den

1) Deze opmerking is ons niet duidelijk. Wanneer men aan de achterzijde van het centrum, met den rug naar den wind gekeerd, dit punt vindt twee streken ter linkerzijde van de richting waarheen men kijkt, zou hieruit volgen dat de richting der wolken zeer inbuigende is ten opzichte van de peiling van het centrum.

« 이전계속 »