ÆäÀÌÁö À̹ÌÁö
PDF
ePub

figuur evenwijdig met den koers van het schip, zoodat de peilingen ook steeds ten opzichte van dezen koers genomen moeten worden. Nemen we nu aan, dat men op zeker oogenblik een licht peilt aan stuurboord op 32° van voren, dan brengt men het eene koordje op de verdeeling 32 en haalt het hier strak. Een half uur later wordt hetzelfde licht gepeild op 54° van voren; het tweede koordje wordt dus op dit merk gezet. Verder weet men dat het schip 12 mijl loopt en dus in het halve uur tusschen de beide peilingen 6 engelsche mijlen heeft afgelegd. Op de lijnen, door de beide koordjes aangegeven, moeten nu punten worden gevonden, die, evenwijdig aan den koers gemeten, 6 eng. mijlen van elkander liggen. In dit geval doen we het beste met aan te nemen, dat de zijden der kleine vierkantjes engelsche mijlen voorstellen en dit zal in de meeste gevallen wel doeltreffend zijn; zijn de afstanden groot, veronderstellen we bijv. dat bij de eerste peiling de afstand tot het licht meer dan 25 eng. mijlen bedroeg, dan kan men elk stukje als 2 eng. mijlen beschouwen, terwijl bij zeer kleine afstanden elk stukje 1/4 of 15 eng. mijl kan worden gesteld. In ons geval moeten we dus op de beide koordjes punten hebben, die, evenwijdig van de grondlijn gemeten, 6 stukjes van elkander liggen. Het nauwkeurigst en met de minste kans op vergissing doet men dit natuurlijk met een passer, maar bij de noodige oplettendheid en als geen groote nauwkeurigheid vereischt wordt, kan het ook op het oog geschieden. We vinden hiervoor de punten a en b.

Hieruit zien we, dat de afstand tot het licht bij de eerste peiling was Ma en bij de tweede peiling Mb en met behulp van een passer is gemakkelijk na te gaan, dat Ma 13.4 eng. mijl en Mb = 9 eng. mijl is. Wanneer we de lijn a b, die de beide punten vereenigt, doortrekken tot in c, dan zien we verder, dat het schip nog den afstand b c = ruim 5 eng. mijl moet doorloopen en dus nog ruim 25 minuten met dezelfde vaart moet doorstoomen om het licht dwars te krijgen en dat het zich dan op een afstand Mc 7.2 eng. mijl van het licht zal bevinden. Wanneer er onder de lezers mochten zijn, die het waarom" van de zaak niet duidelijk vinden, dan geven we hun den raad, zich voor te stellen, dat het schip in M onbeweeglijk in den koers blijft liggen, terwijl het licht zich in tegengestelde, hier

=

mede evenwijdige richting met een 12-mijls vaart verplaatst en dus achtereenvolgens in de punten a, b en c komt. Juister en nog duidelijker zou het zijn, als we de figuur tot een volledigen cirkel voltooiden, ons het licht in M dachten en de lijnen aM, bM en cM door M heen verlengden; maakten we dan naar de andere zijde Ma' = Ma, Mb' = Mb en Mc' Mc, dan konden en c' denken en

we ons het schip achtereenvolgens in a', b' dus den toestand voorstellen, zooals deze werkelijk is. Het komt ons echter voor, dat de geheele behandeling eenvoudig genoeg is om begrepen te worden, ook zonder dat de figuur op deze wijze meer omslachtig wordt gemaakt.

Het zal wel overbodig zijn er op te wijzen, dat alle afstanden met dezelfde maat gemeten moeten worden; heeft men dus bij het opzoeken van den afstand a b aangenomen, dat de zijden der vierkantjes niet 1 eng. mijl, maar 2 eng. mijl of 1/4 eng. voorstellen, dan geldt dit ook voor alle andere afstanden.

Misschien is het niet overbodig in herinnering te brengen, dat de geheele waarneming gegrond is op de werkelijke beweging van het schip over den grond en dat dus de beweging door het water in richting en snelheid verbeterd moet worden voor den stroom. Heeft men een bekenden stroom mede of tegen, dan levert dit niet veel bezwaar op, daar men slechts de vaart van het schip met de snelheid van den stroom behoeft te vermeerderen of te verminderen. Maakt de stroom een hoek met den koers, dan moet men zooveel mogelijk nagaan, in welke richting het schip zich werkelijk beweegt en de peilingen van af deze richting in rekening brengen. Is de stroom niet bekend, dan bedenke men, dat herhaalde peilingen van een zelfde voorwerp zonder andere gegevens hieromtrent weinig leeren. Verandert de peiling niet, dan blijkt hieruit, dat het schip tengevolge van vaart en stroom zich beweegt in eene richting recht naar dit voorwerp toe of er van daan. Is dit bijna het geval, dan verandert de peiling zeer langzaam, den afstand a b tusschen de beide koordjes vindt men zeer ver van M af en uit de peilingen in verband met gegisten koers en vaart zou men dus afleiden, dat men veel verder van het gepeilde voorwerp af is, dan met de waarschijnlijkheid en met de waarheid overeenkomt. Den juisten invloed van den stroom kan men hieruit niet leeren en men weet dus ook niet met zekerheid op welken afstand men het voorwerp zal passeeren.

Het spreekt van zelf, dat deze beschouwingen betrekking hebben op het peilen van één voorwerp in het algemeen en niet op de wijze, waarop men deze peilingen afzet; zij houden dus slechts indirect verband met den hier beschreven afstand-vinder. 1)

Verplichte Examens.

Indische diploma's. Eischen voor het practische gedeelte.

In onze vorige aflevering gaven we eenige beschouwingen over het wetsontwerp, waardoor aan gezag voerders, enz. de verplichting wordt opgelegd een diploma te bezitten. Nadat deze beschouwingen. in druk waren gegeven en te laat om er nog iets aan toe te voegen, vernamen we dat door de Koninklijke Paketvaart Maatschappij aan de Regeering was verzocht, het ontwerp zoodanig aan te vullen, dat het diploma, zonder examen voor de commissiën in Nederland, ook zal worden toegekend aan de stuurlieden en machinisten, die het diploma voor den overeenkomstigen rang in Nederlandsch Indië hebben verkregen.

Dit verzoek komt ons zeer billijk voor. De eerste opleiding is in Indië moeilijk te verkrijgen; maar als men deze eenmaal genoten heeft, dan is het zeer goed mogelijk, op dezen grondslag voortgaande, zich daar voor hoogere rangen te bekwamen. Een gedeelte van het personeel van de Pakketvaart maakt van zijn verlof in Nederland gebruik om zich hier, wat het theoretisch gedeelte betreft, op gemakkelijke wijze te bekwamen en dan tevens in Nederland examen te doen; maar in redelijkheid kan men dit niet van alle belanghebbenden verlangen. Van iemand, die zich daar bekwaamd heeft en voor de Nederl. Indische commissie ge

1) Afdrukken op licht carton van bovenstaande figuur zijn tegen den prijs van f 0.10 te verkrijgen ter boekdrukkerij van den Heer J. de Jong, uitgever van dit tijdschrift, terwijl het volledige toestelletje, geheel gereed voor het gebruik, verkrijgbaar is in den Kantoorboekhandel M. de Jong, Groote Draaisteeg 19, te Rotterdam, voor f 0.50.

toond heeft, aan alle eischen te voldoen, moet niet gevergd worden, dat hij zich naar Nederland begeeft om examen te doen, alvorens bevoegdheid te verkrijgen voor Nederlandsche schepen. Door overleg tusschen de verschillende bestuurslichamen bestaat de mogelijkheid om de eischen voor de examens, voor zoover ze dit nog niet zijn, geheel gelijk te maken en dan is er geen reden om Nederlanders, die zich in Nederlandsch Indië bevinden, gelijk te stellen met buitenlanders.

Naar onze meening geheel terecht, komt de PaketvaartMaatschappij hierbij op tegen de opvattingen omtrent praktijk, die bij de Nederlandsche examen-commissie bestaan. Deze blijken uit het jaarverslag dier Commissie (zie onze afl. van Maart jl., bl. 85 en 86). Men krijgt hieruit den indruk, dat het omgaan met zeilschepen eigenlijk de praktijk is, terwijl dit toch feitelijk slechts een klein gedeelte vormt van de practische werkzaamheden van den tegenwoordigen zeeman. De omwenteling in het zeewezen, waarvan het verslag gewaagt en die reeds meer dan een halve eeuw duurt, is bijna volbracht; het moderne" stoomschip is regel geworden en het zeilschip uitzondering. Nu komt het ons toch minder wenschelijk voor, de bekwaamheid om deze uitzondering te behandelen, op den voorgrond te stellen als maatstaf voor de geschiktheid van allen, ook van hen, die dit nooit in hun dienst noodig zullen hebben. Indien het onderhavige ontwerp tot wet wordt verheven, dan zullen de weinigen, die als gezaghebbenden op zeilschepen optreden, van te voren moeten bewijzen, dat zij ook hiervoor de noodige bekwaamheid bezitten en dit komt ons voldoende voor.

In dezelfde richting gaat het verslag nog wat verder. Als een der redenen, waarom men in Indië geen praktijk zou kunnen krijgen, wordt genoemd, dat het grootendeels buiten de orkaanstreken ligt. Nu zal niemand ontkennen, dat het bijwonen van een paar orkanen bevorderlijk kan zijn aan de ontwikkeling van zeemanseigenschappen, maar gelukkig zijn deze gevaarlijke natuurverschijnselen betrekkelijk zeldzaam en gelukt het meermalen ze te ontgaan, niet alleen door doeltreffende manoeuvres, maar vooral ook door de juiste keuze van tijd en route, zoodat wij vreezen, dat er gebrek aan praktische zeelieden zou zijn, als alleen zij hiertoe konden worden gerekend, die meermalen orkanen bijwoonden.

Harde en stormachtige winden en hooge zee zijn ook in verscheiden gedeelten van den Indischen archipel niet zeldzaam, zoodat men er in dit opzicht wel zeemanschap kan verkrijgen; maar vooral in een ander opzicht vindt men er een belangrijke oefenschool voor de praktijk. Men moet er zijn weg vinden door vaarwaters vol zichtbare en onzichtbare gevaren, dikwijls onvolledig in kaart gebracht, voor een groot gedeelte gebrekkig of niet verlicht en betond en bijna altijd zonder loods. Ook dit eischt zeemanschap, wel is waar van een andere soort dan halzen en lenzen, maar in den tegenwoordigen tijd zeker niet minder waard en deze soort is nu weer moeilijk te verkrijgen op het tegenwoordige groote zeilschip, dat, als het eenigszins kan, in lastige vaarwaters zich door loodsen en sleepbooten laat helpen.

Het is volstrekt niet onze bedoeling, met dit alles eenige geringschatting voor het zeilschip te kennen te geven, we zijn niet blind voor het aanlokkelijke en poëtische van de zeilvaart, we weten dat ze hooge eischen stelt aan de zeemanschap en erkennen gaarne dat het zeilschip zeer geschikt is om zeemanseigenschappen te ontwikkelen. Misschien zouden we zelfs tot op zekere hoogte kunnen instemmen met de bewering, dat het in dit opzicht een voorrecht is, eenigen tijd op een zeilschip te kunnen varen, maar verder kunnen we ook niet gaan. We kunnen niet toestemmen, dat het zeilschip onmisbaar is om goede zeelieden voor de stoom vaart te vormen. Als dit waar was, zou het er voor de scheepvaart in het algemeen treurig uitzien; reeds nu is het aantal zeilschepen te klein om hierop voldoende personeel voor de stoomvloot te oefenen, en, daar dit aantal nog steeds afneemt, zou er weldra een volslagen gebrek aan bevoegde stuurlieden ontstaan.

In de vorige aflevering betuigden we er reeds onze instemming mede, dat in het wetsontwerp afzonderlijke eischen worden gesteld voor de zeil- en de stoom vaart. We zien volstrekt niet in, waarom een stuurman van een stoomschip met een zeilschip zou moeten kunnen manoeuvreeren; voor het voorkomen van aanvaringen is het voldoende als hij de beteekenis begrijpt van het losgooien van een klui verschoot of van het bergen van een bezaan. We zouden er eindelijk geen bezwaar in zien, een diploma B. voor 1sten stuurman, groote stoomvaart toe te kennen

« ÀÌÀü°è¼Ó »