ÆäÀÌÁö À̹ÌÁö
PDF
ePub

gang der Mittheilungen aus dem Gebiete des Seewesens❞ lees ik in een artikel van dem Oostenrijkschen Corvetten-Capitän August Roth, op blz. 929: „Die Methode von Marcq St. Hilaire kann vielmehr immer angewendet werden", en aan het slot van zijne beschouwingen: „Das endliche Ziel nach Ueberschreitung dieser Stufen wird die Alleinherschaft der Methode von Marcq St. Hilaire sein.”

December 1897.

G. F. TYDEman.

Maandelijksche Stroomkaarten voor den
Atlantischen Oceaan.

Monthly Current Charts for the Atlantic Oceaan.
From information collated and prepared in the
Meteorological Office. Hydrographic department
Admiralty London. Price Five Shillings. Sold
by J. D. Potter, London.

In onzen jaargang 1896 kondigden wij de Current Charts for the Indian-Ocean aan, in 1897 verscheen een dergelijke arbeid voor den Atlantischen Oceaan. Het voor alle Oceanen beschikbare materiaal werd getrokken uit 18500 journalen van Engelsche schepen, verder uit 15500 Duitsche (Deutsche Seewarte te Hamburg), 9000 Fransche en een aantal Nederlandsche, Oostenrijksche en Russische waarnemingen. Deze arbeid vorderde acht jaren werk van vier ambtenaren van het Meteorologisch Instituut te Londen, terwijl, wat in 't Engelsch genoemd wordt: the task of generalisation", het trekken van conclusies dus en 't teekenen van de kaarten werd uitgevoerd aan de afdeeling Hydrografie van het departement van Marine.

Daar de wijze van samenstellen en de inrichting van deze kaarten geheel overeenkomt met die welke in 1895 voor den Indischen Oceaan werden uitgegeven en die door ons besproken werden in den jaargang 1896 pag. 22, meenen wij dien aangaande daar naar te kunnen verwijzen. Intuschen doet het ons

genoegen, dat wij uit de inleiding thans bemerken dat een der door ons toen geopperde bezwaren blijkt ongegrond te zijn en voor de samenstelling niet alleen Engelsche, doch ook zooveel mogelijk waarnemingen uit andere landen gebruikt zijn. Op de afzonderlijke kaarten van den Indischen Oceaan, door ons in der tijd besproken, stond dit niet vermeld.

In 't geheel worden gegeven zes kaarten, t.w. voor Januari, April, Juni, Augustus, October en November. Op de kaarten staat vermeld voor welke andere maanden zij tevens kunnen dienen. Ongetwijfeld werden de stroomen van den Atlantischen Oceaan nog nimmer zoo uitvoerig in de kaart gebracht en voor de zeevaart is het hier besproken werk van veel beteekenis. inderdaad geringe prijs van 7 sh. zal bovendien voor de aanschaffing geen verhindering zijn.

De

Haast onnoodig te zeggen dat de in vorige Engelsche publicatien voorkomende Rennell-stroom in dit werk niet meer wordt aangetroffen.

Voor het overige worden eensdeels door dit werk verschillende geheel of ten deele onjuiste beschouwingen omtrent den loop der stroomen in den Atlantischen Oceaan weêrlegd, aan de andere zijde de waarheid van enkele nieuwere opvattingen bevestigd. Wij noemen o.a. het in deze kaarten duidelijk optreden van den z.g. Antillen-stroom, die ten noorden van de groote Antillen zijn water den golfstroom toevoert; het niet voorhanden zijn tusschen de Amerikaansche kust en de linkerzijde van den golfstroom van een kouden stroom als vervolg van den Labrador-stroom; het zich regelen van den neêrstroom langs de Braziliaansche kust tusschen 20°Z.Br. en Pernambuco naar de jaargetijden.

Voor de stroomrichting langs de Afrikaansche kust tusschen Kaap Verde en Kaap Palmas vinden wij een bevestiging van hetgeen het onderzoek van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut (De Guinea- en Equatoriaalstroomen, zie de Zee van 1895 blz. 427) aan 't licht bracht.

Zij, die zich den atlas aanschaffen en gebruiken, dienen wel te bedenken dat de regelmatigheid waarmede een stroom doorstaat niet wordt aangegeven door de hoeveelheid van het aantal pijltjes. Dit aantal is afhankelijk van het aantal waarnemingen. Daar men echter de generaliseerde resultaten slechts heeft ge

geven, en niet de afzonderlijke waarnemingen, was het o. i. onnoodig om op de veel bevaren plekken veel pijltjes te geven, te meer daar het er toe kan leiden dat velen zich op deze wijze een onjuiste voorstelling maken van de meerdere of mindere regelmatigheid waarmede de in kaart gebrachte stroomen doorstaan.

Vonnissen van den Raad

van Tucht voor de Koopvaardij te Amsterdam.

De Raad van Tucht voor de Koopvaardij.

Gelet op de missive van Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid d.d. 16 Juni 1897 La. O. Afdeeling Handel en Nijverheid, 1e onderafdeeling, waarbij de Raad wordt uitgenoodigd tot het instellen van een onderzoek naar de houding van den gezagvoerder J. Parlevliet van het Nederlandsche stoomschip IJstroom" tijdens het ongeval aan dat schip overkomen op 6 Juni 1897;

Gelet op de in dato 19 Juni 1897 aan den aangeklaagde J. Parlevliet beteekende dagvaarding en op de verschijning van den aangeklaagde;

Gezien een afschrift van de scheepsverklaring d.d. 8 Juni 1897 door de gezag voerder en de bemanning van genoemd schip voor den Consul-Generaal der Nederlanden te Londen afgelegd;

Gezien een afschrift van de verklaringen d.d. 9 Juni 1897 door den gezag voerder Charles S. Mallett van het Engelsche stoomschip Bittern" en den matroos Harry Page van genoemd Engelsch stoomschip voor den rechter J. M. Newman te Londen afgelegd, den Raad toegezonden bij missive van Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid d.d. 31 Juli 1897 La. N. afdeeling Handel en Nijverheid, 1e onderafdeeling;

Gehoord de onder eede afgelegde verklaringen van de ge

tuigen W. Sparreboom, R. Bijsterveld, G. Kuiter. W. Duinker, J. Langelund, A. de Haan, P. J. Hendriks, B. Anderssen en W. van Overeem;

Gehoord de voor den Raad afgelegde verklaringen van den gezagvoerder J. Parlevliet;

Heeft op de hieronder vermelde gronden in de zaak van den aangeklaagde J. Parlevliet het volgende beslist:

Uit de voor den Raad afgelegde verklaringen van den aangeklaagde, in verband met de scheepsverklaring d.d. 8 Juni 1897 en met de onder eede afgelegde verklaringen van de getuigen W. Sparreboom, R. Bijsterveld, G. Kuiter, W. Duinker,

J. Langelund, A. de Haan, P. J. Hendriks, B. Anderssen en W. van Overeem, zijn de navolgende feiten gebleken:

[ocr errors]

Het Nederlandsche stoomschip IJstroom" waarvan de aangeklaagde gezag voerder was, en dat verder bemand was met 23 koppen, is op 5 Juni 1897 om 4. u. 50 m. des namiddags uit IJmuiden vertrokken op reis naar Londen met eene lading stukgoederen en 16 passagiers. Met den koers W.Z.W. W. werd zonder ongevallen de reis voortgezet tot ongeveer 2.40 des morgens van Zondag 6 Juni, toen de wacht gehouden werd door den eersten stuurman W. Sparreboom. Het weder was tamelijk helder en er was goed vurengezicht; de gezagvoerder was naar beneden gegaan om een pijpje te stoppen, toen hij plotseling twee stooten op de stoomfluit hoorde geven. Hij is daarop terstond naar boven gegaan, en op de onderbrug komende zag hij het Engelsche stoomschip ,,Bittern" aan stuurboordzijde van de IJstroom" in de onmiddellijke nabijheid aankomen, zoodat dan ook terstond aanvaring plaats had, waarbij de „Bittern" de IJstroom" voor de brug raakte en door het voorluik zeer diep insneed. De gezagvoerder heeft daarop geroepen: „die zich redden kan, redt zich, jump over", en is, nadat een gedeelte van het scheepsvolk op de „Bittern" was overgesprongen, zelf ook op dat schip overgesprongen juist voor het oogenblik waarop de „Bittern" weder van de „IJstroom" losgeraakte, doch terwijl nog het grootste gedeelte van de bemanning en der passagiers aan boord van de IJstroom" waren. Volgens de verklaring van den gezagvoerder sprong hij over Bittern" dewijl naar zijne meening de IJstroom" terstond zou zinken en hij oordeelde het meest dienst te kunnen

op de

[ocr errors]
[ocr errors]

[ocr errors]
[ocr errors]

"

doen door de booten van de „Bittern" te water te brengen en daarmede de opvarenden van de IJstroom" te hulp te komen. Hij heeft aan boord van de „Bittern" eene boot te water gelaten, en is met vier man van zijn volk daarin gegaan. Inmiddels was de IJstroom" niet terstond gezonken maar nog 10 à 15 minuten drijvende gebleven, en waren in dien tijd op kommando van den 1sten stuurman de booten van de „IJstroom" neergelaten waarin 28 opvarenden zijn gegaan, 23 in de ééne boot en 5 in de andere. De overigen waren op de „Bittern” overgesprongen, behalve 2 passagiers, de heer Praag, 1e. klasse passagier en mejuffrouw Rebecca Franken, de passagiers die niet zijn teruggevonden en waarvan derhalve moet worden aangenomen dat zij verdronken zijn.

[ocr errors]

Ook aan boord van de „Bittern" zijn bij het nederlaten van eene der booten drie van de de bemanning te water geraakt, waarvan twee zijn verdronken. De geredden van de opvarenden van de IJstroom" zijn aan boord van de „Bittern" opgenomen en denzelfden dag om 6 uur des avonds te Deptford aangekomen. Het stoomschip IJstroom" is met alle scheepspapieren, de geheele lading en de goederen der bemanning en der passagiers gezonken.

n

"

Derhalve is geene daad of nalatigheid van den gezag voerder gebleken, waaraan de aanvaring met de „Bittern" en de daaruit voortgevloeide schipbreuk van de IJstroom" en het verlies van menschenlevens zou zijn toe te schrijven. De 1ste stuurman had de wacht en de gezagvoerder was, daar het weder voldoende helder was, naar beneden gegaan. Er zijn dus door hem geene kommando's gegeven vóór de aanvaring en ook indien er door de IJstroom" nadat de „Bittern" in zicht was gekomen, verkeerd is gemanoeuvreerd, is dit toch niet aan den gezag voerder te wijten. Toen hij op de brug kwam was de aanvaring onvermijdelijk. Naar 's Raads oordeel had echter de gezagvoerder niet van de IJstroom" op de „Bittern" mogen overspringen terwijl nog 30, althans 28 van de opvarenden op de „IJstroom" waren. Al moge hij de bedoeling gehad hebben om hulp te verleenen door middel van de booten van de Bittern", het was nogthans zijn plicht om, zoolang de IJstroom" nog niet gezonken was, aan boord van zijn eigen schip, dat hij bovendien beter kende dan het vreemde schip, de noodige

"

"

« ÀÌÀü°è¼Ó »