페이지 이미지
PDF
ePub

haar de boog kan laten beschrijven die noodig is om waar te nemen dat men werkelijk den kortsten afstand tot de kim meet.

Men ziet den afgesneden kimspiegel als een betrekkelijk donker spiegelend oppervlak met een tamelijk scherpen rand, vanwaar een soort vertroebeling begint die zich ongeveer zoo breed als de halve zonsmiddellijn uitstrekt, allengs in duidelijkheid afnemende. De kim loopt door dezen vertroebelden spiegelrand heen tot waar de spiegel volkomen wordt gezien en de zon kan men uit den spiegel laten treden tot waar de vertroebeling eindigt. In dit wazige gedeelte kan men dus met den korten kijker en afgesneden spiegel de zon boven. de kim krijgen en het was goed mogelijk om de hoogte te meten.

Wel is het een zeer smalle strook waarin men zon en kim boven elkaar ziet en de indruk bij de observatie was dat er in de praktijk wat oefening bij te pas zou moeten komen, doch ziet, de brief van den heer Brouwer, gaf al het antwoord op deze onderstelling, hij deed het blijkbaar met gemak. De stem uit de praktijk was wat hier verlangd werd, zij vult aan wat de heer De Koningh opmerkte en hier aan den wal naar aanleiding van zijn schrijven was waargenomen, en het resultaat is dat het wegnemen van het onverfoeliede glas, dat bij de stersobservaties zoo bevorderlijk is om de kim duidelijker te zien, ook voor de gebruikers van den aardschen kijker geen belemmering is om de zonshoogte te meten.

Is dit eenmaal erkend, dan is de stap niet groot om als meest practisch hoekmeetinstrument te nemen den sextant met afgesneden spiegel, met de sterrenlens en den korten kijker met vergroot objectief. Den langen kijker kan men missen.

Nu staat er in het schrijven van den heer Brouwer, dat iemand den langen kijker zou gebruiken om de zon te vergrooten, die men niet behoeft te zoeken.

Dit behoeft zeker niet, men gebruikt kijkers bij het observeeren niet om de beelden grooter te maken maar voor de betere waarneming van de aanraking, of wat eenigszins

paradoxaal klinkt om het niet aanraken waar te nemen want dit is wat feitelijk geschiedt. De kijker moet de beelden verhelderen, duidelijk en scherp maken, de vergrooting dient om den afstand tusschen de beelden, die steeds afneemt, zoo lang mogelijk zichtbaar te maken, en zijn veld helpt bij het zoeken van de beelden of om ze niet licht uit het oog te verliezen.

De beelden zelf interesseeren ons hierbij weinig, het is genoeg als men ze herkent.

De moeite die de heer Brouwer met den langen kijker had, toen hij bij moeilijke zee observeerde, laat zich verklaren of uit ongewoonte òf uit een geweldig moeilijke" zee. Omstandigheden kunnen een observatie ernstig belemmeren en natuurlijk wordt het zoeken van een beeld eerder onmogelijk bij een klein kijkerveld dan bij een groot.

De lange kijker kan dus nut doen bij zonsobservaties, maar hij is ongeschikt voor den nacht; de zonsobservatie is er alleen wat mooier mee dan met den korten kijker.

De korte kijker is daarentegen altijd bruikbaar en is altijd zóó goed dat men voor het nog mooiere van den langen kijker in de praktijk niets meer geeft.

Men kan dus voorspellen dat de lange kijker uit vele doozen zal verdwijnen omdat hij te duur is voor het beetje fijner observeeren, dat men voor zijn plaatsbepaling in die mate niet van noode heeft.

Zooals gezegd, deze kijker- en spiegelquestie was niet voldoende opgelost, doch met behulp van de waarnemingen van den heer C. de Koning en den heer Brouwer is zij dit nu voor de praktijk in voldoende mate, hoewel op theoretisch gebied, waar het de vertroebelingen van den spiegelrand en het treden der beelden betreft buiten en binnen den spiegel, er wel meer van zou te zeggen zijn. Daarom dank aan beide heeren die door hun inzendingen de kennis van den sextant verbeterden.

[ocr errors][merged small]

Oordeel gevraagd omtrent de wenschelijkheid van een Noordzeekaart met ruimere grenzen dan No. 208.

De Chef der Afdeeling Hydrographie van het Ministerie van Marine, heeft aan de hoofden van eenige instellingen bij de scheepvaart betrokken, medewerking verzocht om het oordeel in te winnen van de gebruikers der Nederlandsche zeekaarten aangaande de wenschelijkheid der uitgave van een nieuwe kaart van de Noordzee door zijn afdeeling.

Waar de groote reederijen reeds een schrijven hierover ontvingen, zijn er nog tal van andere belanghebbenden die van dit voornemen door middel van „De Zee" kunnen kennisnemen, zij worden dan verzocht hun oordeel uit te spreken en in te zenden, hetzij direct aan het Ministerie van Marine, afd. Hydrographie, of aan de directeuren der Filiaal-Inrichting van het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut te Amsterdam of Rotterdam, die zich met de doorzending belasten.

Ter toelichting het volgende:

Overwogen wordt de Ned. kaart No. 208,,Noordzee, Nederlandsche kust", schaal 1: 500.000, af te schaffen. De voornaamste reden, die hiertoe leidt, is dat deze kaart slechts weinig meer zeeruimte beslaat dan de Ned. kustkaarten No. 226 en 227 op schaal 1:250.000 en voor het bevaren van deze meerdere zeeruimte zeer zelden gebruikt zal worden, aangezien daarvoor een Engelsche kaart met ruimer grenzen verkozen zal worden.

Nu doet zich de vraag voor of volstaan kan worden met het vervallen van No. 208, dan wel of het noodig of zeer wenschelijk is een nieuwe kaart met ruimere grenzen op dezelfde schaal uit te geven. Zooals bekend zal zijn, hebben tot 1909 drie kaarten bestaan op een schaal van ongeveer I: 200.000, waarvan er twee de Noordzee gaven van Dungeness tot nabij Cromer en het derde blad een gedeelte dezer zee van 4o O.L. tot Emden en van Texel tot 54° N.B. Deze

kaarten zijn destijds voornamelijk afgeschaft, omdat de vreemde kusten en aangrenzende zeegedeelten moesten overgenomen worden van buitenlandsche kaarten, men zich voor de overgenomen gegevens niet verantwoordelijk wilde stellen en niet zeker was de kaarten steeds in voldoende mate bij te kunnen houden.

Deze bezwaren zouden in veel mindere mate gelden voor een schaal van I: 500.000, dan voor een van : 200.000, omdat de zooveel kleinere voorstelling op de eerste veel minder wijziging zou behoeven en de kaart door haar schaal reeds iedereen er van af zou houden daarop nauwe vaarwaters te bevaren.

Vermoed wordt dat het bestaan van een Nederlandsche kaart, waarop de navigatie naar de Nederlandsche havens reeds van af een verder punt van de kust zou kunnen geschieden dan op de tegenwoordige No. 208, b.v. reeds van af de Hoofden, tot gevolg zou hebben, dat ook andere Nederlandsche kaarten, meer dan tot nu toe geacht wordt het geval te zijn, zouden gebruikt worden. Dit zou de scheepvaart ten goede komen, aangezien deze kaarten uit den aard der zaak, wat de weergave der eigen kust en kustzee betreft, beter zijn dan de buitenlandsche, welke voor die gedeelten slechts copiën zijn van de onze. Is echter de kans, dat dit bereikt wordt, klein, dan zou een Nederlandsche Noordzeekaart met wijdere grenzen, naast de bestaande buitenlandsche, weinig nut stichten.

Mochten Nederlandsche belangen van scheepvaart, loodswezen of visscherij, een Nederlandsche kaart van de Noordzee op 1: 500.000 met wijdere grenzen, waarbij als uitersten gedacht worden de lijnen:

Gris Nez-Dungeness;
Flamboroughhead-Helgoland;

de meridianen van o°26′ W.1. en 9°0′ O.l. Greenwich; noodig of hoogstwenschelijk maken, dan zou geen bezwaar gezien worden daartoe over te gaan.

Vereeniging ter bevordering voor het Zeevaartonderwijs.

Notulen der 47ste Jaarlijksche Algemeene Vergadering,
gehouden 2 September 1921 te Amsterdam, eu
Jaarverslag 1920-1921.

De Voorzitter opent te ruim I ure de vergadering en richt een woord van welkom tot de opgekomen leden. Hij kenschetst het afgeloopen vereenigingsjaar als een tijdperk waarin de plaats, die het Zeevaartonderwijs thans inneemt, steeds meer en meer werd bevestigd en waarin geleidelijk meerdere materiëele en rechts-zekerheid voor onderwijs en leerkrachten werd verkregen, doch waarin tevens vroegere vrijheden werden beperkt, o.a. door de invoering der uniforme eindexamens. In zooverre deze laatste beantwoorden aan het doel, waarmede ze werden ingesteld, zijn ze bij het onderwijs met instemming aanvaard. Toch zullen zij elke school de gelegenheid moeten laten tot beboud van een eigen karakter, in overeenstemming met de speciale behoeften der leerlingen.

Verder wordt door spreker gewezen op de kortelings verschenen Koninklijke Besluiten ter uitvoering van de Nijverheidsonderwijswet. Zij brachten eenige verrassingen op het gebied van salariëering en bevoegdheden. De tijd ontbrak om de gevolgen dezer Besluiten voor het onderwijs en voor onze leden ten volle te leeren overzien, doch spr. verzoekt den leden die Besluiten te bestudeeren en hunne bemerkingen bij het Bestuur te willen inzenden. Dit zal daardoor de houding der Vereeniging ten opzichte der nieuwe regeling kunnen bepalen en, indien noodig, de middelen ter verbetering kunnen ontwerpen.

Hierna overgaande tot afdoening der huishoudelijke aangelegenheden, worden de notulen der vorige Algemeene Vergadering onveranderd goedgekeurd. Zoo ook het jaarverslag van den Secretaris over het vereenigingsjaar 1920— 1921.

« 이전계속 »