ÆäÀÌÁö À̹ÌÁö
PDF
ePub
[ocr errors]

Wáárom regelt men Hooger, Middelbaar en Lager Onderwijs, en wáárom laat men dien slechten toestand, waarin ons Zeevaartkundig Onderwijs verkeert, bestaan?

Wij moeten evenals ieder ander het antwoord hierop schuldig blijven, maar dat niet herhaalde malen stemmen zijn opgegaan in 's Lands vergaderzalen om het antwoord daarop te hooren, bevreemdt ons zeer.

Zijn dáár geen mannen gezeten, die in de Scheepvaart van Nederland belang, zeer veel belang stellen, en kunnen die het dan aanzien dat zulk een gewichtig onderwerp steeds onbehandeld blijft?

Gewichtig, omdat zonder dat de bloei van onze Scheepvaart eene onmogelijkheid is.

Er wordt een zware strijd gestreden waarin de Handelsvloten der verschillende zeevarende natiën de strijders zijn, en ieder belangstellende weet het stadium waarin deze strijd verkeert. Menige reeder trekt zijne schepen uit den strijd terug, verklaart zich overwonnen, en beschouwt het als spotternij, wanneer men beweren wil dat de nederlaag niet volkomen is, dat er nog kans van overwinning bestaat.

En werkelijk toch ten onrechte, gelooven wij.
Wáármede toch wordt deze strijd gestreden?

Met geld en met schepen en dóór hen die belast worden daarover het bevel te voeren.

Wat het eerste en tweede betreft gelooven wij wel te mogen beweren, dat Holland daarin niet ten achter staat bij andere natiën.

Holland is rijk, en bouwt schepen waarvan de lijnen meer I dan eens in den vreemde, ja zelfs in Amerika, zijn bewonderd, en wij willen het gaarne getuigen dat onze Scheepsbouwmeesters steeds getracht hebben den bouw van hunne schepen tot het volmaakte te doen naderen.

Maar wáár zijn nu de mannen aan wie de leiding van den strijd moet worden toevertrouwd; hebben wij nu een Corps Gezagvoerders en Stuurlieden, ten volle toegerust met de bekwaamheden daarvoor vereischt, die niet alleen in de ure van gevaar als kundige en ervaren zeelieden weten te handelen, maar ook aan den wal en op alle plaatsen der wereld kunnen strijden tegen den vijand?

Helaas dat wij die vraag ontkennend moeten beantwoorden.

De vraag nu: is ons Personeel werkelijk onvoldoende,,in bekwaamheid" willen wij beantwoorden door in korte trekken den toestand van het Zeevaartkundig Onderwijs mede te deelen, en wanneer wij daarmede aantoonen dat dit slecht, zeer slecht is, gelooven wij voldoende te hebben bewezen, dat onze Gezagvoerders en Stuurlieden niet kunnen beantwoorden aan de eischen van den tegenwoordigen tijd, en in een strijd die met zooveel hardnekkigheid wordt gevoerd, het onderspit moeten delven.

De eischen, die men een Gezagvoerder stellen moet, zijn: 1o. Kennis van het schip en tuig.

2o. De besturing van het schip in alle mogelijke gevallen. 3o. Kennis om de standplaats van een schip op zee te kunnen bepalen.

4o. De natuurkundige kennis der zeeën, winden en stroomen. 5o. De stoomwerktuigkunde.

6o. Handel- en warenkennis, administratie van goederen en gelden.

7o. Kennis van de wettelijke bepalingen.

8°. Kennis van bevrachtingen, assurantiën, enz.

9o. Kennis van de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen. Men ziet hieruit dat die mannen lang niet onontwikkeld zijn wanneer zij voldoen aan de hun gestelde eischen, en werkelijk is dit ook zoo, want men vergete niet dat het sub 3 genoemde heel wat wiskundige kennis vereischt.

Wat zoude nu natuurlijker zijn dan dat men in een land, waar scheepvaart zulk een hoofdrol speelt, ook verscheidene goede inrichtingen vond voor jongelieden om zich in die vakken zooveel mogelijk te bekwamen, in een land waar men zelfs 4 universiteiten aantreft en tal van scholen om voor alle mogelijke betrekkingen te worden opgeleid?

In geheel Nederland is er echter slechts ééne, en nog wel particuliere, inrichting, namelijk ,,de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam" waar jongelieden in al deze vakken geregeld onderwijs ontvangen. Behalve deze Kweekschool heeft men nu nog wel Zeevaartkundige Scholen te Amsterdam, Rotterdam, Helder, Groningen, Veendam, Harlingen, Delfzijl en

op de eilanden Terschelling en Schiermonnikoog, doch al deze scholen verkeeren, het zij door eene gebrekkige organisatie, het zij door gemis aan de noodige fondsen, in een onvoldoenden toestand.

Terwijl op sommigen daarvan slechts gedurende de wintermaanden door een of twee leeraren in eenige van die vakken wordt gedoceerd, zijn er weer anderen waar men, het geheele jaar door, de lessen kan bijwonen, en daar deze grootendeels bezocht worden door zeevarenden, heeft men gemeend den toegang tot die scholen het geheele jaar door te moeten vrij laten; en aangezien bijna elke maand de gelegenheid bestaat om zich aan een examen te onderwerpen, zoo is op deze scholen van een geregelden cursus geen sprake, het onderwijs is dan ook grootendeels hoofdelijk, d. w. z. omslachtig en onvolledig, den korten tijd van verblijf in aanmerking nemende.

Want niettegenstaande het gehalte der leerlingen verre beneden het middelmatige blijft (de meesten zijn de leerjaren reeds gepasseerd, en hebben het weinige dat zij vroeger geleerd hebben aan boord weer vergeten) spreekt men daar niet van jaren maar van maanden studie, om zich te prepareeren voor een examen voor 3den stuurman. En hoe vreemd dit ook moge schijnen, een feit is het dat zulks vroeger vrij wel gelukte, dat het grootste gedeelte dezer leerlingen door de bestaan hebbende stedelijke Commissien geschikt werden geacht als stuurman te

varen.

Kwam men, na een paar reizen gedaan te hebben, weder binnen, dan werden de studien gedurende eenige maanden voortgezet en, gesteund door de opgedane practische kennis, verkreeg men zonder veel moeite een diploma als 2den en Isten stuurman.

Er was toen een tijd dat deze scholen werkelijk bloeiden, oud en jong ging er heên en verreweg het grootste gedeelte had het wel eenigszins onbegrijpelijke geluk om, na eenige maanden studie, met een Diploma naar boord te kunnen terugkeeren.

Wáártoe toch deze Diploma's, zal men al licht vragen; bestaan er wettelijke bepalingen omtrent de bevoegdheid om te varen als Gezagvoerder of Stuurman?

En het antwoord hierop is: dat de Regeering het tot nog toe niet noodig geoordeeld heeft zich daarmede te bemoeien.

Wel vreemd wanneer men het aantal wetten nagaat die gemaakt zijn en nog gemaakt worden om de veiligheid van het individu in alle mogelijke opzichten te beschermen !

Reeds vele jaren geleden begon men echter in te zien, dat het toch niet aanging iemand het bevel over een schip op te dragen, die niet de minste bewijzen kon overleggen, daarvoor in alle opzichten bekwaam te zijn.

Daardoor werden er in verschillende plaatsen van ons land door de Gemeentebesturen Commissiën benoemd, aan welke de bevoegdheid werd verleend om Diploma's uit te reiken, waarop de vakken stonden aangeteekend, in welke de candidaat geëxamineerd was, en waardoor tevens de genoemde persoon geschikt werd verklaard te kunnen varen als 1sten, 2den of 3den Stuurman op de Groote vaart, of als 1sten, 2den of 3den Stuurman op de Europeesche zeeën (Kleine vaart).

De Handel-Maatschappij maakte verder de bepaling dat géén schip door haar bevracht zoude worden, indien niet de Gezagvoerder, en minstens twee Stuurlieden, in het bezit waren van een dusdanig Diploma.

En zonder daartoe gedwongen te zijn, hebben de meeste reederijen zich daarbij aangesloten, zoodat eene plaatsing aan boord als Stuurman of als Gezagvoerder zonder een Diploma, thans bijna tot de onmogelijkheden behoort.

En dit ging zoo jaren goed, de beurtvaart op Indië had een ongekenden bloei bereikt en men bezat een Corps Gezagvoerders, aan welke de reis naar Indië en terug, met alle gerustheid kon worden toevertrouwd.

Hier de reeders, ginds de agenten, zorgden voor de lading, en de tijd die daaraan besteed werd kon op eene genoegelijke wijze aan den wal worden doorgebracht. Die goede, doch onnatuurlijke tijd, dat men met een beurtvaart op Indie schatten kon verdienen, is echter uit, en eenmaal aan die weelde gewend, kost het heel wat moeite zich in den thans bestaanden minder aangenamen, doch veel gezonder toestand te schikken.

De verbazende achteruitgang van onze Scheepvaart, officieel geconstateerd, trekt nog steeds de aandacht van een ieder, en geen wonder, dat men zocht en nog steeds zoekt, naar de oorzaken van dat verval en naar middelen om onze Scheepvaart op te beuren.

Doch ter zake. Men kwam al zoekende ook al spoedig tot de overtuiging dat die negen verschillende Commissiën voor het examineeren van varenslieden niet wenschelijk waren, het bleek dat de eene minder strenge eischen stelde dan de andere, en de candidaten wisten al spoedig wáár zich te wenden, om met een minimum van kennis de meeste kans van slagen te hebben.

In 1873 wendde de Vereeniging ter bevordering van het Zeevaartkundig Onderwijs zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken met een request, waarin werd aangedrongen op verbetering van dat Onderwijs en ook de wenschelijkheid werd betoogd dat de Regeering ééne Commissie zoude benoemen om de examens af te nemen.

In 1874 wendde de Maatschappij van Nijverheid zich met een adres tot den Koning, waarin werd gewezen op den slechten toestand van het Zeevaartkundig Onderwijs, en veroorloofde zij zich daarin, met het oog op het belangrijke van de zaak, aan te dringen op verbetering van dat Onderwijs.

Ook de Commissie van Enquête adviseerde in haar rapport tot verbetering van het Zeevaartkundig Onderwijs als een middel tot verbetering van den toestand van onze Scheepvaart.

Het gevolg van een en ander was, dat de Regeering aan eenige deskundigen opdroeg Programma's te ontwerpen voor de examens voor de verschillende rangen aan boord van Koopvaardijschepen.

En toen, alvorens deze Programma's in te voeren, in 1876 het advies van de Kamers van Koophandel in ons land en anderen gevraagd werd, kwam men, hoewel wat láát, tot de overtuiging, dat aan de daarin gestelde eischen niet kon worden voldaan door den gebrekkigen toestand van het Onderwijs. Wat nu? Uit de verschillende rapporten bleek toch zeer duidelijk dat met het systeem van Stedelijke Commissien voor het examineeren van varenslieden moest worden gebroken.

Te toonen dat men het werkelijk goed meende, door de reorganisatie van het Zeevaartkundig Onderwijs in eens en flink aan te pakken, was misschien te veel gevergd. Summa Summarum den 5den Mei 1877 werd een Koninklijk Besluit geteekend, waarbij een Reglement en Programma's werden vastgesteld voor het examineeren van hen die een Diploma

« ÀÌÀü°è¼Ó »