ÆäÀÌÁö À̹ÌÁö
PDF
ePub

gerespecteerde en lucratieve plaats in de maatschappij als gezagvoerder van een schip te vervullen. Thans is dit alles veranderd, en waarlijk niet ten goede!

Een jongen werd en wordt nog aan boord onzer koopvaardijschepen niet veel meer geteld of beter behandeld dan een hond. Ziedaar de zaak bij haar ware naam genoemd, en laat ieder zeevarende mij op goede gronden daarin tegenspreken zoo dit mogelijk is.

De jongens moeten niet slechts het smerigste en laagste werk aan boord verrichten, als knecht voor de matrozen spelen, en gewoonlijk geheime of openbare mishandelingen verduren, doch wat nog veel erger is: niemand neemt eenige notitie van hen om ze in hun vak te onderrichten; en wanneer een jongen niet eenige eigen ambitie bezit, kan hij twee of drie reizen hebben gedaan, zonder iets meer te hebben geleerd dan dekvegen, touwwerk opschieten, bakjes wasschen en wellicht een bovenbramzeil vastmaken of een brambijzeil zetten.

Over de negatieve eigenschappen door hem verkregen, en den invloed op zijn moreel door de samenwoning en dagelijksche aanraking met de matrozen zal ik liever maar niet spreken.

Wenden wij daarentegen eens het oog op de apprentices en midshipmen der Engelsche schepen.

De apprentices verbinden zich voor een aantal jaren in dienst eener reederij, om zonder gage op hare schepen te varen, waartegen zij gevoed en behoorlijk door de gezagvoerders en stuurlieden, zoowel theoretisch als practisch, in hun vak moeten worden onderwezen. De midshipmen verbinden zich niet voor een aantal jaren zooals de apprentices, doch betalen voor iedere reis eene zekere som aan de reederij, die van £50 tot £ 100 varieert.

In den regel blijven zoowel de apprentices als de midshipmen, indien het namelijk jongens van aanleg zijn, bij de reederij waarvoor zij zijn begonnen te varen, en worden op hun tijd tot stuurlieden en gezagvoerders bevorderd. Beiden. logeeren aan boord onder elkander, geheel afgescheiden van het scheepsvolk, en hoewel zij al het gewone scheepswerk mede verrichten, blijven sommige werkzaamheden voor rekening der gewone scheepsjongens. Bovendien bestaan er in

Engeland strenge straffen tegen het mishandelen van een apprentice.

Wat zoude nu gemakkelijker en eenvoudiger zijn, dan dat zulk een voorbeeld door ons werd nagevolgd en in practijk gebracht? Wij bezitten ééne enkele particuliere inrichting aan den wal ter opleiding van jongens voor de koopvaardij, namelijk de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam. De jongens van daar afkomstig moeten twee reizen als gewone scheepsjongens doen, en dat eene behandeling aan boord, zooals de door mij beschrevene, voor hen, die gedurende drie of vier jaren eene uitstekende opleiding hebben genoten en zeer veel hebben geleerd, dubbel hard moet vallen, ligt voor de hand. Zij kunnen of mogen van al dat geleerde niet alleen niets in practijk brengen, doch worden nog dikwijls uit eene lage jaloerschheid op ééne lijn, of nog lager gesteld dan de eerste de beste kaailooper, die, na aan den wal voor niets hebbende willen deugen, als laatste toevlucht besloot te gaan varen.

Dat het van zeer groot belang is de officieren der marine en die der koopvaardij nader bij elkander te brengen, heeft Engeland reeds voor eenige jaren uitstekend begrepen, door het oprichten zijner naval reserve. Die naval reserve bestaat uit de beste koopvaardij gezagvoerders en stuurlieden, aan wie de rang van zeeofficier is verleend, met verlof om de uniform, aan hunnen rang verbonden, ten allen tijde te mogen dragen, doch onder de verplichting, om indien de admiraliteit zulks noodig acht, in hunnen rang op een oorlogsschip dienst te doen. Daardoor bestaat de mogelijkheid, hoewel niet de waarschijnlijkheid, dat een eenvoudig koopvaardijschipper het tot admiraal kan brengen, zooals een voor eenigen tijd overleden admiraal der Duitsche marine. Vroeger zag men nog een ander verschijnsel. Ruim dertig jaar geleden werd aan sommigen onzer zeeofficieren vergunning verleend om voor eenige jaren ter koopvaardij te gaan varen, en de namen der heeren Fabius, Amsberg, Verster, Westerouen van Meeteren enz., waarvan sommigen nog leven, zijnde allen zeeofficieren die koopvaardijschepen hebben gevoerd, zijn ons allen bekend als volstrekt niet ongunstig aangeschreven in de vervulling hunner burgerlijke betrekking. En waarom zoude bij ons niet even goed als in Engeland het omgekeerde kunnen plaats hebben?

Dit zoude zeer goed doenlijk zijn, doch alvorens moest dan ook de opleiding der jongelieden aan boord behoorlijk geregeld worden. Alsdan, doch ook niet eerder, zouden de fatsoenlijke, d. w. z. de meer ontwikkelde, jongens wel weder gaan varen, mits zij de verzekering hadden fatsoenlijk behandeld te worden, en men de moeite nam hen in hun vak te onderrichten; in weinige jaren zoude het personeel onzer koopvaardijvloot alsdan van dien aard zijn geworden, dat het gerust met de zeeofficieren op ééne lijn konde worden geplaatst.

Doch daartoe is nog meer noodig. Niet alleen dat Engeland tot voorbeeld voor de opleiding der jonge zeelieden en het releveeren zijner koopvaardijofficieren kan worden gesteld, ook Frankrijk biedt zeer navolgenswaardige voorbeelden aan. Men behoorde bij ons, evenals dáár, ook de gezagvoerders aan strenge examens van Regeeringswege te onderwerpen, en hen ook in klassen te verdeelen. De gezagvoerders 1e klasse, of de zoogenaamde capitaines au long cours, hebben in Frankrijk allen, indien zij aan hun examen hebben voldaan, den nominalen rang van lieutenant de navire, en doen in tijd van oorlog, op verzoek of gedwongen, dienst aan boord van een oorlogsschip. Behalve dat zulks de koopvaardijgezagvoerders zeer releveert, heeft het Gouvernement daar nog een ander prachtig doel mede bereikt, namelijk dat in tijd van oorlog altijd een genoegzaam aantal bevaren en practisch ontwikkelde zeeofficieren voor de vloot disponibel is, waaraan anders wel eens gebrek kon bestaan. En eindelijk resumeerende komt men van zelve tot de slotsom, dat onder de tegenwoordige omstandigheden eene toenadering tusschen de officieren der marine en der koopvaardij niet alleen tot de vrome wenschen doch ook tot de onmogelijkheden behoort. De stoffen waaruit beiden worden geknipt, verschillen te veel in gehalte. Terwijl tegenwoordig bij de koopvaardij geene andere jongens dan om niet te zeggen uit de heffe des volks uit den zeer kleinen burgerstand komen, die niets geleerd hebben dan een weinig gebrekkig lezen en schrijven, en hunne verdere ontwikkeling, hoe dan ook, maar gedurende de verdere uitoefening van hun beroep moeten zien te volbrengen, zijn de jongens, die als adelborst op het instituut komen om voor zeeofficier te worden opgeleid, van een geheel ander allooi.

Na gedurende eenige jaren een uitstekenden cursus aan den wal te hebben doorloopen, komen zij op een instructievaartuig, waarvan het commandement gewoonlijk aan een der kundigste zeeofficieren wordt opgedragen, aan boord. Zij doen daarmede kleine tochten op de Zuiderzee, leeren dan het practische scheepswerk, door het zelf te verrichten, houden tevens hunne theoretische studien bij, doch worden steeds fatsoenlijk behandeld en verzorgd, waarna zij na afgelegd examen tot officier worden bevorderd.

Ten slotte zij nog even aangemerkt, dat naar aanleiding van al het voorgaande, de gezagvoerders en officieren der groote reederijen in Engeland, Frankrijk en Duitschland vrij wat meer gezien en gerespecteerd worden dan bij ons het geval is. In mijne, in den aanhef dezes genoemde brochure, is daaromtrent in den breede uitgeweid.

J. MULLER.

De Kweekschool voor Machinisten
te Amsterdam.

Toen in het begin van het vorige jaar zich het gerucht verspreidde, dat stappen werden gedaan om de inrichting tot stand te brengen, waarvan wij den naam hierboven stelden, scheen het wel alsof ons plotseling de schellen van de oogen vielen en we op eenmaal tot het besef kwamen, dat ons Vaderland nog steeds iets gemist had, waaraan vooral hier zoozeer behoefte bestond, eene geregelde opleiding namelijk voor

Machinisten.

[ocr errors]

Wij zeggen,,vooral in ons Vaderland", omdat dáár minder dan elders gelegenheid bestaat om zich te bekwamen aan fabrieken voor machine-bouw als anderszins, zeker ook omdat in ons land een apprentice-systeem wordt gemist, waardoor Engeland bijv. in zijne particuliere stoomvaart menig goed machinist kweekt.

Wel is waar bestond te Hellevoetsluis reeds sedert jaren eene opleiding voor marine-machinisten, doch de resultaten dier inrichting kwamen natuurlijk in de eerste plaats der Marine

ten goede, en bovendien heeft die opleiding uit den aard der zaak uitsluitend ten doel om scheeps-machinisten te vormen.

Er is echter nog meer. De plaats door het machinewezen in het algemeen ingenomen, wordt steeds belangrijker. De werktuigen worden ja met den dag vereenvoudigd aan de ééne zijde, doch de eischen aan den anderen kant weder zooveel hooger gesteld, dat zich meer en meer de behoefte doet gevoelen om in hen, aan wie de behandeling dier werktuigen, het ten uitvoer leggen dier hoogopgevoerde eischen, wordt toevertrouwd, personen te bezitten, die zich rekenschap kunnen geven van hetgeen zij doen, d. i. meer algemeen ontwikkeld zijn.

Geen wonder kan het dus wekken dat, zooals wij hiervoren reeds zeiden, de eerste opwerpers van het denkbeeld om eene Kweekschool voor Machinisten in het leven te roepen, al dadelijk veel steun voor hun plan vonden. Toch past hier zeker een woord van lof voor de energie waarmede de zaak werd opgenomen, indien men bedenkt, dat nauwelijks zes maanden nadat het plan tot rijpheid was gekomen, d. i. reeds den 19den October j. 1. de kweekschool kon worden geopend en de lessen sedert geregeld zijn voortgezet. Dit feit krijgt te méér beteekenis, wanneer men in aanmerking neemt, dat in dien korten tijd van tal van belanghebbenden ook van vele belangstellenden bijdragen moesten worden verzameld om de onderneming financieel mogelijk te maken, en dat een ongebruikt staand schoolgebouw in de Oostenburgermiddenstraat, door de gemeente Amsterdam kosteloos voor het doel afgestaan, nog gedeeltelijk verbouwd, ja daaraan nog eene geheele werkplaats toegevoegd moest worden.

Eene korte beschrijving van het schoolgebouw vinde hier hare plaats:

De korte, tamelijk breede vestibule binnenkomende, heeft men rechts de kamer van den Directeur, tevens vergaderzaal voor het Bestuur, links de woning van den concierge (tevens onderwijzer in het bankwerken). Het gebouw verder ingaande, komt men in een gang, waarin rechts achtereenvolgens uit komen eene jassenkamer, en daarna twee schoollokalen, elk ±6 bij 6 M. groot, links de groote teekenzaal, 6 bij 12 M., De Zee 1879.

18

« ÀÌÀü°è¼Ó »