페이지 이미지
PDF
ePub

M. O. 's Gravenhage; K. Ebes, Maassluis; C. Maas, Velsen ; H. B. H. Tubbesing, Amsterdam; D. F. van Duyl, arts, Scheveningen;

tot plaatsverv. lid, den heer J. A. Waleson, gep. off.-mach., 's Gravenhage en in de commissie, belast met het afnemen van de examens ter verkrijging van een diploma als stuurman aan boord van koopvaardijschepen en voor de sleepvaart:

tot lid en voorz., den heer J. van Scheers, voornoemd; tot lid en plaatsv. voorz. den heer jhr. C. E. Dittlinger, gep. luit. t. z. 's Gravenhage; tot lid en secr. den heer mr. A. L. Th. van der Does, 's Gravenhage; tot plaats v. lid en plaats v. secretaris den heer mr. Is. da Costa, Amsterdam;

tot leden, de heeren: M. J. van Alphen de Veer, voorn.; G. S. H. Burgerhout, gep. luit. t. z., 's Gravenhage; J. E. Dik, oud-gezagvoerder, Amsterdam; H. Slot, gep. kapitein luit. t. z. Zierikzee; F. W. Soomer, oud-gezagv.; J. Vernes, id. id. beiden Amsterdam; L. W. Weckesser, gep. offic.-mach., Rijswijk;

tot plaatsv. de heeren W. Bakker, dir. visschershaven te Scheveningen; H. Herman, gep. kap. t. z.; D. Hubert, oudgezag voerder: mr. J. B. de Klerk, adj.-comm. dep. van Landb. allen te 's Gravenhage; jhr. J. P. F. van der Mieden van Opmeer, dir. filiaal-inr. Kon. Ned. Meteor. Inst.: mr. V. van Peski, beiden Rotterdam; J. A. Waleson, voornoemd.

(St. Ct. No. 295.)

Examens.

De Commissie voor de stuurlieden-examens heeft gedurende hare in December 1914 gehouden zitting de volgende diploma's uitgereikt:

Voor de groote stoom vaart:

Eerste stuurman aan de Heeren: H. Ouwehand, M. Brandt. Tweede stuurman aan den Heer: P. N. Loesberg.

Derde stuurman aan de Heeren: Fr. Bensdorp, H. M. Boekholts,

O. A. V. Cafferata, P. D. Deylius, J. A. C. Faber, E. C. J. Haak,
Kl. Hoogvorst, C. W. Kaan, H. G. Kielman, W. Fr. Kromhout,
K. G. Küpfermann, A. J. van Meerten, D. van Molenbroek,
W. H. Morren, A. van Ockenburg, N. Ruyter, S. S. Smeding,
C. J. Stelleman, G. Tonnon, J. J. Vielvoye, J. Vonk, M. L. de Vos,
M. Brands, J. Fr. Willemse, J. S. Winterdijk, J. Bierman,
A. de Boer, A. D. Ebels.

Voor stuurman kleine zeilvaart aan den Heer: G. Zielstra. Er hadden zich 70 candidaten aangemeld voor 70 diploma's. 4 candidaten zijn niet opgekomen.

Verbetering: Onder de geslaagden in de maand October 1914 is abusievelijk opgegeven de Heer A. A. Ch. Morren, daar aan dezen geen diploma is uitgereikt; de Heer A Mos, vermeld als geslaagd in de maand November 1914, slaagde in de maand October 1914.

Opgave betreffende den uitslag van de in de maand October 1914 te Batavia en Soerabaja afgenomen examens ter verkrijging van een diploma respectievelijk van stuurman en machinist aan boord van koopvaardijschepen (Staatsblad 1908 No. 633).

Geslaagd zijn te Batavia:

Voor len stuurman groote stoomvaart: J. Wijnberg, L. J.
Lunenburg, J. L. R. Fleischeuer, C. de Graaff, M. Schreuder,
T. Crool, N. J. Wasterval, A. Wiegel, G. J. Meppelink, J. F.
Verbeek, W. Eikenboom, H. Springer, H. J. Scheffelaar, C. Bruin
en A. J. Smith.

Voor 2en stuurman groote stoomvaart: B. M. Mantz.
Afgewezen werd 1 candidaat voor len stuurman.

Te Soerabaja:

Voor diploma A.: F. van Hekken, H. Dam, A. Zegveld,
M. P. Verstelle, G. T. Uffen, H. K. Hasenack en J. E. Dekker.
Voor diploma B: H. J. Kuiper.

Afgewezen werden 1 candidaat voor diploma A en 2 candidaten voor diploma B.

[ocr errors]

Uitspraken van den Raad voor de Scheepvaart.

Het vergaan op 27 October 1914 van den motorlogger, Maria Christina", VI. 40.

[ocr errors]

De motorlogger Maria Christina" VL. 40 is op 27 October 1914 op een onderzeesche mijn gestooten, en tengevolge daarvan vergaan, waarbij alle opvarenden het leven verloren.

Als getuigen werden door den Raad onder eede gehoord ter eerste zitting Willem Ras, Leendert de Best en Teunis Dijkhuizen, respectievelijk schipper, stuurman en matroos op de „Agatha Maria" KW. 152, ter tweede zitting Albert Zwart en Jacob Blok, respectievelijk schipper en matroos op den stoomtrawler „Otono" YM. 155.

Uit de afgelegde verklaringen is den Raad het volgende gebleken: Op 27 October 1914 bevonden zich in de Noordzee op 52° 48′ NB. ongeveer 35 mijl van IJmuiden de motorlogger „Maria Christina” VL. 40, toebehoorende aan den reeder Jb. Goudappel Jz. te Vlaardingen en de zeillogger „Agatha Maria" KW. 152. Beide schepen waren zeilende en koersten naar de Engelsche kust, terwijl de motor van de „VL. 40” tevens werkte. Op ongeveer 4 mijlen ten Zuiden van de Agatha Maria" KW. 152 was een trawler, de „Otono" YM. 155, aan het visschen. Het was goed weder, helder gezicht.

[ocr errors]

De ‚VL. 40" praaide de „KW. 152" en beide schippers maakten een praatje over het weer en de laatste berichten omtrent den oorlog. Daarna gingen de schepen uit elkander, waardoor de „KW. 152" de „Vl. 40” aan stuurboord, de „YM. 155” aan bakboord had. Tijdens het uit elkander gaan der beide schepen zag de schipper van de „KW. 152” een jongen met een theeketel over het dek van de VL. 40" naar achteren gaan, waaruit hij begreep, dat het volk van dat vaartuig beneden was en zich aan dek slechts de wachtslieden zouden bevinden.

"

Op ongeveer 150 Meter van elkander verwijderd, hoorde men op de „KW. 152" plotseling een hevige ontploffing, een kolom van water en rook verhief zich om en boven de „VL. 40", en toen deze was weggedreven, zag men het grootzeil geheel gescheurd, het schip met het voorschip naar beneden gaan en onder water verdwijnen. Achteruit zag men vier stukken vliegen. Dit alles gebeurde in den tijd van enkele minuten en de schipper van de KW. 152", die aan het roer stond, breels en planken ziende drijven, wilde naar de plaats des onheils koersen om te

"

zien of er nog menschen te redden zouden zijn, althans zoo verklaarde hij ter zitting. De overige leden der bemanning, met uitzondering van den stuurman, die op het hooren der ontploffing aan dek gekomen waren, bezwoeren den schipper echter om te vluchten, buiten zich zelf van vrees als zij waren eveneens op een mijn te loopen. De schipper gaf gereedelijk aan hun verzoek en hun bedreigingen gehoor, stuurde, nu de stuurman daartoe wegens den schrik niet in staat was, een matroos in het want om te zien of nog schipbreukelingen in het water dreven, en op diens ontkennend antwoord, heesch de „KW. 152” twee vlaggen en liep Oost om.

Een oogenblik dacht men er aan met de sloep naar de plaats van het onheil te gaan, maar de zee was te ruw om zich daarop met dit rank vaartuigje te wagen.

"

De schipper van de „Otono" YM. 155 was op het oogenblik dat de ramp voorviel niet aan dek; de wachtsman, die in de verte de rook en watermarsa zag oprijzen, rapporteerde hem zulks, doch toen de schipper aan dek kwam, was van de „Maria Christina" VL niets meer te zien. Wel zag hij even later de „Agatha Maria" KW 152 met twee vlaggen op en vele menschen aan dek, waarop hij vermoedde, dat dit vaartuig hulp noodig had en geredden van den verongelukten logger aan boord had gekregen. Hij haalde het net in, waarmede ongeveer 15 minuten verliepen, en stoomde op de „KW. 152" aan. Toen de schepen elkander dicht genoeg genaderd waren, vroeg de schipper van de „YM. 155" zijn collega van de „KW. 152" wat gebeurd was en of er nog mogelijkheid bestond, dat opvarenden van de VL. 40" in zee zouden drijven. De schipper van de „KW. 152" deed verslag van het vergaan van den logger en hoe hij een jongen van het dek had zien slaan en drie man van het achterdek in zee springen. Hij voegde er bij, dat allen met den logger naar beneden getrokken waren en niemand weder boven gekomen was, zoodat aan de oppervlakte der zee geen drenkelingen te zien waren. De schipper van de „YM. 155", te ver van het tooneel van de ramp verwijderd om iets te kunnen waarnemen, vertrouwende op de verzekering van den schipper van de „KW. 152”, begaf zich hierop naar IJmuiden om melding te maken van het voorgevallene. Ook de „KW. 152" begaf zich op aandringen der bemanning, welke de mijnenvrees nog niet te boven was gekomen, daarheen, waar zij beiden behouden aankwamen en rapport omtrent de ramp aan de betrokken autoriteiten uitbrachten.

Opmerking verdient nog, dat de schipper, de stuurman, en de matroos van de KW. 152" ter zitting van den Raad niets hebben verklaard omtrent het in zee zien vallen van vier man van de „VL. 40", integendeel het hebben doen voorkomen, alsof hoogstens twee man aan dek van dat vaartuig konden zijn, toen het op de mijn stootte, en dat zij niemand in zee hadden zien drijven.

De schipper van de „YM, 155" verklaarde, dat hij ongetwijfeld met zijn vaartuig naar de plaats, waar het ongeval gebeurd was, zou gestoomd

[graphic]

zijn, wanneer hem niet met stelligheid was verzekerd, dat allen verdronken

waren.

"

De Raad is van oordeel, dat het vergaan van de Marie Christina" VL. 40, waarbij alle 16 opvarenden het leven verloren, veroorzaakt is door het stooten op een mijn, waarvan de mogelijke ligging niet was aangekondigd.

[ocr errors]

De houding van den schipper en de bemanning van den in de onmiddelijke nabijheid vertoevenden logger ,,Agatha Maria" KW. 152, die zich niet hebben vergewist of het mogelijk zou zijn drenkelingen te redden, acht de Raad ten zeerste af te keuren. Er bestond geen reden om meer bevreesd te zijn voor mijnen op de plek, waar de VL. 40" getroffen was, dan op andere plaatsen in de nabijheid. De schipper heeft zijn gezag niet weten te handhaven door toe te geven aan het verlangen der bemanning om te vluchten, inplaats van op het gezonken vaartuig aan te houden om te onderzoeken of redding mogelijk was. De Raad neemt hierbij als waar aan des schippers verklaring, dat hij zulks heeft willen doen, doch door de equipage daarin werd verhinderd. Temeer acht de Raad deze houding van schipper Ros af te keuren, nu hij zelf aan het roer stond en de manoeuvre, om het andere vaartuig te naderen, zelf had kunnen uitvoeren, terwijl hij bovendien had gezien, dat vier der opvarenden van de,,VL. 40" te water waren geraakt en niet beneden in het schip waren toen het zonk. Het in het want sturen van een matroos acht de Raad onvoldoende contrôle om zeker te zijn, dat allen verongelukt waren. Zelfs heeft de schipper verzuimd zijn kijker te gebruiken, die bij de hand was. Hij had, vooral nu de stuurman hem althans niet tegenwerkte, het hoofd moeten bieden aan de paniek, welke de bemanning had aangegrepen, hun oordeel niet moeten vragen, maar zijn wil door moeten zetten. De plicht der bemanning ware het geweest den schipper in zijn voornemen te helpen door hem te gehoorzamen en met hem te trachten hulp te bieden.

Den schipper van de ,,YM. 155" treft naar 's Raads oordeel geen blaam nu hij, op te grooten afstand van de plaats der ramp verkeerende, vertrouwd heeft op de uitdrukkelijke verzekering van schipper Ros, dat niemand meer drijvende was gezien en dat hulp niet meer baten zou.

Aldus uitgesproken door den Voorzitter ter openbare zitting van 20 November 1914.

[graphic]

Het stooten, lek worden en zinken, van het loggerschip "Maasland" MA. 43, schipper Jan Duindam.

(UITTREKSEL.)

Op den 3den November 1914 is het loggerschip Maasland" MA. 43

"

« 이전계속 »