페이지 이미지
PDF
ePub

over het schip, vlak over de hoofden der bemanning en troffen het schip op meerdere plaatsen, ook de reddingboot werd bedreigd. Deze laatste werd zoo spoedig mogelijk te water gebracht en allen vluchtten erin, zonder gelegenheid te hebben iets mede te nemen. De onderzeeër werd toen duidelijk aan bakboord gezien. Vlag, nummer of onderscheidingsteeken waren niet zichtbaar. Terwijl de reddingboot reeds ruim 100 Meter van den achtersteven van de „Sirra" verwijderd was, vlogen de kogels nog over en vlak voor de boot neer, zoodat de inzittenden den indruk hadden, dat ook op de boot gevuurd werd.

De tuigage van de „Sirra" stond weldra in brand en het schip zonk kort daarna; ruim 30 schoten waren gelost. Toen de ,,Sira" was gezonken, verdween de onderzeeër, zonder zich verder om de schipbreukelingen te bekommeren.

Er stond een stijve N.O. wind, volledig zeil was in de reddingboot aanwezig, echter geen kompas. Daar de schipper evenwel, gelijk gezegd, oordeelde, dat hij N.O. was van de Shetlandsche eilanden, ging hij recht voor den wind uit en inderdaad bereikte de boot na 12 uur met een geschatte vaart van 6 mijl per uur, Norwickbay op het eiland Unst gelegen, vanwaar men over Aberdeen en Hull te Rotterdam aankwam.

Uit het bovenstaande blijkt, dat de „Sirra" zonder voorafgaande waarschuwing door een onderzeeër met kanonschoten in den grond is geboord. Naar de berekeningen van den schipper moet dit zijn gebeurd buiten het door het Duitsche Rijk als onveilig verklaarde gebied, hetgeen mede zou de voortvloeien uit den afstand, welke de reddingboot zou hebben afgelegd, totdat zij de Shetlandsche eilanden bereikte. De Raad acht zich echter niet gerechtigd met zekerheid te zeggen, dat inderdaad de' beschieting buiten gemeld gebied heeft plaats gehad, omdat daartoe de berekeningen van den schipper te veel op gissingen berusten en ook overigens vaststaande gegevens niet aanwezig zijn.

Evenmin is met zekerheid te zeggen, dat de onderzeeër opzettelijk op de bemanning in de reddingboot heeft geschoten, welke echter ongetwijfeld door de beschieting groot gevaar heeft geloopen en bovendien op aanzienlijken afstand van de kust en betrekkelijk hooge breedte ‘aan haar lot is overgelaten.

Aldus uitgesproken door den plaatsvervangend Voorzitter ter openbare zitting van 7 September 1917.

Het tot zinken brengen van het stoomkustvisschersvaartuig ,,Neptunus I”, Sch. 479, en de klacht van den Hoofdinspecteur voor de Scheepvaart tegen K. Kleyn, schipper van de „Sch. 479":

Het stoomvisschersvaartuig „Neptunus I" Sch. 479 is den 28sten Juli 1917 omstreeks 10.30 voormiddags door een Duitsche onderzeeboot tot zinken gebracht.

De,,Neptunus I” Sch. 479, een stalen stoomkustvisschersvaartuig, groot 80 bruto Reg. Ton, toebehoorende aan de Naaml. Venn. Reederij „Neptunus", gevestigd te Delfzijl, bezat een beperkt certificaat van deugdelijkheid geldig

tot op 10 mijl uit de Nederlandsche kust. Men vertrok in den middag van 27 Juli met een bemanning van zes kopper van Scheveningen met de bedoeling de visscherij uit te oefenen buiten de gestelde grens van Io mijl, daar men den vorigen dag binnen die grens geen visch had gevangen. De schipper meende dit te kunnen ondernemen nu het goed weder was met hoogen barometerstand. Men stoomde 23 uur in N.W. richting met een vaart van 6 mijl en ging vervolgens visschen in N.O. richting, Oost en West over en weer. Te 10.30 voormiddags van 28 Juli zag men in Z.O. richting een duikboot, die de,,SCH. 479" begon te beschieten. Het gegist bestek van den schipper was toen 52° 29′ N.Br., en 4° 5' O.L. De schipper roeide met de bemanning in de boot naar de duikboot en trachtte den commandant, doch zonder baat, te beduiden, dat zijn schip zich in het vrije gebied bevond. De,,SCH. 479" werd door de duikboot tot zinken gebracht. Te ongeveer 10.30 voormiddags roeide men in de boot in de richting O.Z.O. naar den logger „De Vrouwe Alida” SCH. 281, die Z.O. koerste. Te ongeveer 11.30 bereikte men dit vaartuig en werd daar opgenomen. Volgens het journaal van de ,,SCH. 281" was toen het gegist bestek 52° 29′ N.Br. en 4° 5' O.L.

De,,SCH. 281" zette koers Z.Z.O. op Scheveningen, met den wind W., matige koelte. Daar het schip weinig vaart liep werd de log binnengehaald. Bij zonsondergang zag men het licht van Scheveningen op naar gissing II mijl afstand.

Wegens windstilte kwam men ten anker en bereikte men te 12 uur des middags van 29 Juli met een O. koelte Scheveningen. Men had gedurende de reis niet gelood.

De Raad is van oordeel dat, bij gebrek aan gegevens, niet met eenige zekerheid vastgesteld kan worden of de „SCH. 479" op het oogenblik dat het schip tot zinken is gebracht, zich binnen dan wel buiten de grens van het door de Duitsche regeering als versperd aangegeven gebied bevond.

Uit de verklaring door den schipper afgelegd, in verband met het bestek blijkende uit het journaal van de „SCH. 281”, neemt de Raad echter als vaststaande aan, dat de ,,SCH. 479" zich heeft begeven buiten de 10 mijls grens tot welke zijn vaart zich, krachtens het uitgereikte certificaat van dengdelijkheid, had moeten beperken.

De Raad meent dat schipper Kleyn zich, door zich met opzet buiten die grens te begeven, heeft schuldig gemaakt aan misdraging jegens de opvarenden. De beperking in het certificaat uitgedrukt, is gegeven met het oog op de grootte, den bouw en de uitrusting van het schip en door zich buiten de grens te begeven, heeft de schipper de opvarenden aan gevaar blootgesteld.

Daarom straft de Raad Klaas Kleyn, geboren 7 Jan. 1877 te Scheveningen en wonende te 's Gravenhage, door hem de bevoegdheid te ontnemen als schipper cn als stuurman te varen op een schip, bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van een maand.

Aldus uitgesproken door den plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van 7 September 1917.

Het tot sinken brengen van de zeilvisschersvaartuigen „Dirk” SCH. 382 en Majoor Thomson" SCH. 23.

De zellvisschersvaartuigen „Dirk" SCH. 382 en „Majoor Thomson” SCH. 23 zijn den 27sten Juli 1917 door een Duitsche onderzeeboot tot zinken gebracht.

De zeilloggers Dirk" SCH. 382 en Majoot Thomson" SCH. 23, respectievelijk toebehoorende aan de Wed. J. van den Toorn Mzh. en de reeders D. van der Zwan eti J. den Dulk Wzn. te Scheveningen, véłtrokken op 23 Juli 1917 van Scheveningen ter uitoefening der visscherij Habij de Nederlandsche kust. In den nacht van 25 op 26 Juli peilde de ,.SCH: 382" des voormiddags 4 uur het licht van Scheveningen in het Z.O:t.O. op ongeveer 12 mijl afstand. De „SCH. 23" peilde op denzelfden dag en Hetzelfde uur genoemd licht in het Z.O:t.Z. op ongeveer denzelfden afstand. Te 12 uur des middags van 27 Juli verkreeg de ;,SCH. 23" een breedte van 52° 20' met een looding van 13 vadem, en een gegiste lengte van 3° 58′ Oost. Beide schepen waren toen in elkanders nabijheid. De wind was Z.W., matige koelte, nevelig weer. Toen de ,,SCH. 382" zich te ongeveer 12.30 namiddags van 27 Juli op i mijl afstand W.Z.W. van de ;;SCH. 23" bevond, en beide schepen zeilende Z.t.O. vöörlagen, zag men plotseling een duikboot die op de ,,SCH. 382" schoten loste. Men streek de zeilen en de schipper begaf zich met twee Han in de boot en roeide naar de duikboot. Daar gekomen weigerde de commandant naar de protesten van den schipper te luisteren; de duikboot begon vaart te loopen, raakte de boot van de „SCH: 382", waardoor deze lek werd en water maakte. De schipper kreeg order om de bemanning binnen to minuten van boord te halen, waarop hij weder naar zijn schip terug roeide. Te 1 uur bevond zich de bemanning in de boot en roeide men van het schip af, dat daarop door de duikboot in brand werd geschoten.

De duikboot stevende vervolgens naar de ,,SCH. 23", die inmiddels getracht had te ontkomen, doch toen een schot gelost werd, eveneens de zeilen streek en wachtte. Te 1.15 verliet men in de boot het schip dat vervolgens niettegenstaande het protest van den schipper door middel van bommen, door Duitsche matrozen met de boot van de „SCH. 23" aan boord geplaatst, en door beschieting tot zinken werd gebracht. Men zeilde daarop met een noodzeiltje te 1.30 gedurende ongeveer een uur in Z.O. richting toen men in het N.O. een logger ontwaarde die N.W. vóór lag. Men roeide toen om de U.N.O. en bereikte te ongeveer 4 uur namiddags den logger, welke bleek de ,,Maria Johanna" KW. 125 te zijn en waar aan boord men werd opgenomen. De „KW. 125" manoeuvreerde toen om de

bemanning van de boot van de,,SCH. 382” op te nemen, welke te ongeveer

6 uur eveneens aan boord was.

Beide schippers van de tot zinken gebrachte loggers verklaarden dat men kort, voordat men opgenomen was, de ,,SCH. 382" op ongeveer 3 mijl afstand in het W.Z.W. brandende had gezien.

De „Maria Johanna" KW. 125 was 25 Juli van Vlaardingen vertrokken. Te 3 uur voormiddags van 27 Juli verkreeg men een kruispeiling van Scheveningen in het Zuiden, Ymuiden O.t.Z. en bevond het schip zich dus 16 mijl uit den val. Bij het halen vond men in het net derrie of

dalies, waarop te 4 uur voormiddags in de richting W.t.N. werd gezeild. Te 5 uur voormiddags werd het net weder uitgezet en vischte men gedurende 8 uur Z.Z.O. vóór. Te 3 uur namiddags begon men weder te zeilen met den koers W.t.N. waarop te 4 uur de schipbreukelingen van de,,SCH. 23" en te 6 uur die van de,,SCH. 382" werden opgenomen. Het gegist bestek van de „KW. 125" was toen 52° 26' en 4° 5' O.L. Te 6 uur namiddags zette men koers op Ymuiden O.Z.O. Toen men 8 mijl in dezen koers geloopen had, zag men te 8 uur het licht van Ymuiden in het O.t.Z. op naar gissing 10 mijl afstand. De wind was inmiddels gaan liggen, zoodat men bleef drijven en te 3 uur voormiddags te Ymuiden binnen kwam.

De Raad is van oordeel, dat niet met zekerheid de plaats kan worden vastgesteld waar de,,SCH. 382” en de,,SCH. 23" tot zinken zijn gebracht. De gegevens, den Raad ter beschikking staande, zijn daartoe niet voldoende, terwijl de schippers ook verzuimd hebben hun standplaats door loodingen te controleeren. Terug rekenende van de plaats waarop de „KW. 125" Ymuiden in zicht kreeg en de opgave omtrent de afstanden als juist aannemende, zou de plaats waar de schepen zich bevonden op het oogenblik, dat zij werden aangevallen, binnen het vrije gebied vallen. Aldus uitgesproken door den plaatsvervangend Voorzitter ter openbare zitting van 7 September 1917.

Het tot zinken brengen van het zeilvisschersvaartuig,,President Commissaris van den Bergh", SCH. 134.

De zeillogger,,President Commissaris van den Bergh", Sch. 134, is in den namiddag van den 27sten Juli 1917 door een Duitsche duikboot tot zinken gebracht.

Het zeilvisschersvaartuig ,,President Commissaris van den Bergh", SCH. 134, toebehoorende aan de reederij-maatschappij,,Scheveningen", directeur V. den Dulk Jaczn. te Scheveningen, vertrok 25 Juli van Scheveningen ter uitoefening der visscherij nabij de Nederlandsche kust. Men had na 25 Juli geen verkenning meer aan den wal gehad. Op 27 Juli 12 uur 's middags loodde men 14 vadem, fijn zand, en bevond het schip zich toen naar gissing op 19 mijl N.N.W. van Egmond. Men zag toen te 5 uur den logger „SCH. 136” in het Z.Z.O. Men kreeg toen in diezelfde richting een duikboot in zicht die op de „SCH. 134" koers zette en weldra een schot loste. Men streek de zeilen en nam een looding welke 13 vadem gaf. De boot werd te water gelaten en de schipper roeide naar de duikboot, waar de commandant hem mededeelde, dat het schip tot zinken zou worden gebracht, daar het zich in het verboden gebied bevond. Op het protest van den schipper werd geen acht geslagen, waarop hij terug roeide en met de bemanning in de boot het schip verliet. De duikboot beschoot daarop de ,,SCH. 134", welke kort daarop zonk. De boot roeide te ongeveer 6 uur eerst in Z.Z.O. richting naar de ,,VL. 49", welke men echter niet kon bereiken. Na een uur roeiens zag men een logger in het Z.Z.W. op 5 mijl afstand en zette daarop koers. Toen men ongeveer 3 uur geroeid had, verdween ook dit vaartuig uit het gezicht en ontwaarde men een licht in het Z. Men roeide daarop

aan en bereikte na 2 uur roeiens te ongeveer 12 uur 's nachts de ,,SCH. 183", welke daar lag te visschen en waar aan boord men werd opgenomen. Het net werd ingehaald en de „SCH. 183" zette te 1 uur voormiddags van 28 Juli koers naar den wal, met een koers Z.O. 1⁄2 0.

De,,SCH. 183" was 24 Juli van Vlaardingen vertrokken. Op 27 Juli was te 12 uur het gegist bestek 52°18′ N.Br. en 4°6′ O.L. met 13 vadem water. De wind was Z.Z.W., flauwe koelte. Men vischte om de W.N.W. Te 5 uur werd gehaald en te 8 uur het net weder uitgezet met een koers N.t.N. De schipper meende te ongeveer 12.30 voormiddags bij de grens van het versperde gebied te zullen zijn en gaf order hem dan te wekken. Te 12 uur nam hij de schipbreukelingen van de,,SCH. 134" op en te I uur voormiddags zette men koers Z.O. 1⁄2 O. met de log buiten boord. De wind was Z.t. W., matige koelte. Te 2.45 voormiddags, toen de log 81⁄2 mijl aanwees kreeg men het licht van IJmuiden in zicht in het Z.O.t.O. Men bleef denzelfden koers doorsturen en loodde te 3.45 voormiddags II vadem. Te 5.45 voormiddags wees de log 18 mijl aan. Het was toen vrij goed zicht, doch den wal kon men niet ontdekken. Daarop werd de koers veranderd in Zuidelijke richting en kwam te 7 uur voormiddags de wal in zicht op ongeveer 5 mijl afstand. Te II uur voormiddags kwam de ,,SCH. 183" te Scheveningen aan.

De Raad is van oordeel dat niet met zekerheid de plaats waar de ..SCH. 134" door een Duitsche duikboot is tot zinken gebracht, kan worden vastgesteld. Rekening houdende met den afstand en den koers van de,,SCH. 183", gevolgd van het oogenblik dat deze de schipbreukelingen van de,,SCH. 134" opnam, moet het tot zinken brengen zeer dichtbij, wellicht ook over de grens van het veilige gebied zijn geschied. Aldus uitgesproken door den plaatsvervangend Voorzitter ter openbare zitting van 7 September 1917.

Het aan den grond varen van het stoomvisschersvaartuig ,,Holland II" YM. 176 (betrokkene C. den Boer, schipper). Op 29 Juli 1917 is het stoomvisschersvaartuig ,,Holland II" YM. 176 nabij Eierland aan den grond gevaren.

Het stoomvisschersvaartuig „,Holland II", YM. 176, groot 176,96 ton bruto, toebehoorende aan de visscherij-maatschappij,,Praxis" te IJmuiden, vertrok op 19 Juli van IJmuiden ter visscherij op de Noordzee, bemand met 1 koppen.

De schipper had 7 jaar op zeilschepen en 6 jaar, eerst als matroos later als stuurman, op stoomvisschersvaartuigen gevaren, dit was zijn tweede reis als schipper.

was

Op 24 Juli peilde de schipper Doggersbank Noord in N.N.O. richting op ongeveer 5 mijl afstand, hetgeen zijn laatste ware bestek was, totdat het ongeval plaats greep. Op 28 Juli, toen men op een gegist bestek van 54°55' N.Br. en 4°30 O.L. werd de thuisreis aanvaard. Van 1 uur 15 min. namiddag werd steeds gestuurd Z.W. 11⁄2 W. en ongeveer 61 mijl afgelegd, driemaal werd gelood, de diepte was 26 tot 25 vadem. Vervolgens werd de koers veranderd in Z.t.W. 2 W., in welken koers 48 mijl werd afgelegd zonder looden; het was een kalme zee, maar

« 이전계속 »